Een recente uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden liet het belang weer zien van het bijhouden van een goede urenregistratie, om aanspraak te kunnen maken op zelfstandigenaftrek en startersaftrek.
18 juni 2017
Hoe zat de casus in elkaar? De betrokkene, we noemen hem Lars Stekelbrink, had in 2011 en 2012 een bijstandsuitkering. Met toestemming van de gemeente hield hij zich sinds 2011 bezig met de productie van (promotie)films en documentaires. Ook knapte hij gebruikte computers op met het doel deze te verkopen. Daarnaast nam Lars een belang in een in Polen gevestigde vennootschap.
Hij deed voor 2012 aangifte van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.312. Na ontvangst van een vragenbrief van de Belastingdienst, waarin onder meer gevraagd werd naar een urenspecificatie, heeft Stekelbrink een herziene aangifte ingediend, waarin een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.451 is vermeld. Hij maakt aanspraak op zelfstandigenaftrek, startersaftrek en MKB-winstvrijstelling.
Bij de aanslag ging de inspecteur uit van een winst uit onderneming van € 9.000 en werden zelfstandigenaftrek en startersaftrek niet verleend.
In bezwaar verstrekte Lars een specificatie van de door hem per week gewerkte uren in het jaar 2012 (hierna: de weekstaat). Per week is hierin het totaal aantal uren vastgelegd, met een korte beschrijving van de werkzaamheden. Volgens de weekstaat zijn in 2012 in totaal 3.051 uren aan de onderneming besteed. Om een beeld te geven is dat maar liefst een kleine 59 uur per week, elke week! Op de hoorzitting heeft hij zijn agenda over 2012 ter inzage gegeven aan de Belastingdienst.
De aanslag werd op een aantal onderdelen aangepast, maar de inspecteur hield vol dat geen zelfstandigenaftrek noch startersaftrek werden verleend.
Stekelbrink ging in beroep bij de rechtbank. Hij kwam met een nieuwe urenspecificatie per dag over het jaar 2012 met een korte beschrijving van de werkzaamheden. Volgens de dagstaat zijn in 2012 in totaal 3.031 uren aan de onderneming besteed. 20 uur minder dan met de weekstaat maar desalniettemin onverkort een indrukwekkend gemiddelde van ruim 58 uur per week.
De rechtbank gaat mee met Lars en vindt dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten minste 1.225 uren heeft besteed aan werkzaamheden voor zijn onderneming en dat hij daarom in aanmerking komt voor de zelfstandigen- en startersaftrek.
Dat laat de Belastingdienst niet op zich zitten. Er wordt hoger beroep aangetekend.
Lars voert als verweer tegen het hoger beroep aan dat zijn werkzaamheden voornamelijk bestaan uit het vervaardigen van (promotie)films en documentaires waarvoor veel onderzoek moet worden gedaan, veelvuldig overleg moet worden gevoerd en vele uren filmopnamen en montage- en andere werkzaamheden moeten worden verricht. Deze films en documentaires worden niet op bestelling vervaardigd, maar voor eigen rekening geproduceerd. Na voltooiing van de film of documentaire worden daarvoor belangstellende zendgemachtigden gezocht. De productie van een documentaire neemt volgens Lars veel tijd in beslag. De doorlooptijd van de documentaires verricht in het kader van groot project bedroeg bijvoorbeeld tussen de 4 en 7 jaren. Stekelbrink vindt dat hij vele werkzaamheden heeft verricht in 2012 en verwijst naar de door hem vervaardigde week- en dagstaat.
De Belastingdienst zegt bij het hof dat aan de week- en dagstaat onvoldoende bewijskracht kan worden toegekend, omdat deze niet gedurende het fiscale jaar (2012) zelf zijn vervaardigd maar pas geruime tijd daarna, te weten de weekstaat ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift in oktober 2014 en de dagstaat ten tijde van het indienen van het beroepschrift in augustus 2015.
De weekstaat en dagstaat sluiten volgens de inspecteur evenmin aan bij de door Stekelbrink ter inzage verstrekte agenda. De inspecteur constateert daarbij dat deze agenda deels onleesbaar is en tevens privé-afspraken bevat. Volgens de inspecteur levert een analyse en vergelijking van de weekstaat en de dagstaat verschillende aanwijzingen op dat deze staten niet met de werkelijkheid overeenstemmen. Dat wordt als volgt stevig uitgewerkt.
De Belastingdienst wijst erop dat:
Het hof volgt de vaste lijn die er op neer komt dat de bewijslast dat aan het urencriterium (1225 uur per kalenderjaar) wordt voldaan op de belanghebbende rust.
Aan de hand van de stukken stelt het hof vast dat Stekelbrink de week en dagstaat, waarin ruim 3000 uren zijn opgenomen, geruime tijd na afloop van het fiscale jaar 2012 heeft opgemaakt en dit aan de hand van zijn agenda en zijn herinneringen.
Hij heeft zijn agenda ook getoond aan het hof. Hierin zijn, zoals het hof heeft gezien, weliswaar diverse aantekeningen van activiteiten opgenomen, maar deze zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende gedetailleerd om aan te kunnen sluiten bij de naderhand opgemaakte week- en dagstaat.
Stekelbrink erkende op zitting dat hij zijn werkzaamheden zoals vastgelegd in de staten qua tijdsbeslag ruim heeft geschat. Hij gaf aan daarbij veelal voor een activiteit een tijdsbeslag van 4 uren te hebben aangehouden omdat het gebruikelijk zou zijn dat bij het factureren van werkzaamheden dagdelen van 4 uren worden gebruikt. Ook heeft Lars niet betwist dat in de urenstaten ten minste 581 uren zijn opgenomen die betrekking hebben op werkzaamheden ten behoeve van de Poolse vennootschap waarvan hij aandeelhouder is. Daarnaast heeft Stekelbrink geen verklaring gegeven voor de door de inspecteur geconstateerde verschillen tussen week- en dagstaat. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat, nog afgezien van wat de inspecteur hierover verder had aangevoerd, aan de week- en dagstaat onvoldoende bewijskracht kan worden toegekend.
Slotsom is dat het hof vindt dat Stekelbrink niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan het urencriterium (1225 uur) is voldaan. Hij heeft dan ook geen recht op toepassing van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek.
De financiële impact van de zelfstandigenaftrek en startersaftrek kan groot zijn. Dat laat het belang zien dat ieder zijn/haar gewerkte uren - idealiter dagelijks - goed bijhoudt. Achteraf recapituleren – zoals in deze zaak jaren later na afloop van het fiscale jaar - is lastig en roept bovendien vooral twijfels op bij Belastingdienst en sommige gerechtelijke instanties. De uren bijhouden op de dag (of kort daarna) dat ze ingezet worden voor de onderneming is het best. In de loop van het jaar geeft zo’n aanpak bovendien ook antwoord op de vraag of je in dat jaar aan het urencriterium van 1225 zal kunnen voldoen.
mr Ewald van Sark
Jurist FNV Zelfstandigen