Procesjuristen van FNV Zelfstandigen opereren voor u binnen de regels van de rechtsstaat. De rechtsstaat is op zichzelf een levend organisme dat elke dag in ontwikkeling is en veelvuldig bediscussieerd wordt.
18 januari 2017
Over de manier waarop de rechtsprekende macht in Nederland is georganiseerd en wordt bestuurd, is kortgeleden een publicatie uitgekomen. Het gaat om de recente editie van Rechtstreeks, het wetenschappelijke tijdschrift van de Raad voor de rechtspraak, met de titel 'De strijd om de rechterlijke macht'. De ontnuchterende overkoepelende conclusie van de auteurs is dat de wijze van organiseren en besturen van de rechterlijke macht contructiefouten kent. Overigens meldt de Raad dat opname van artikelen in Rechtstreeks niet betekent dat de inhoud het standpunt van de Raad voor de rechtspraak weergeeft.
In 2002 werd de Raad voor de rechtspraak in het leven geroepen als ‘buffer’ tussen de gerechten en het ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna: V en J). Anderen in de rechterlijke macht zijn de Hoge Raad, het hoogste rechtscollege, en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, op sommige rechtsgebieden de hoogste bestuursrechter.
In het hoofdartikel van de publicatie schrijven Alex Brenninkmeijer, lid van de Europese Rekenkamer en voormalig Nationale ombudsman, en wetenschapper Hilke Grootelaar dat er weeffouten in het systeem zitten. Zij baseren zich op het Jaarverslag van de Rechtspraak 2015, waarin wordt geconstateerd dat een belangrijk punt daarbij is dat de Raad voor de rechtspraak in 2002 niet de status van Hoog College van Staat kreeg met een eigen begroting (anders dan de Hoge Raad en de Raad van State).
In plaats hiervan kreeg de Rechtspraak een eigen begroting binnen de begroting van V en J. Hierdoor kunnen de wetgevende en uitvoerende macht de Rechtspraak beïnvloeden via de portemonnee. De auteurs vinden de huidige ‘hybride financieringsvorm’ voor de Rechtspraak, die zich kenmerkt door productfinanciering met een budgetplafond, grondslag voor een onzuivere aansturing en roepen V en J op zich daarover te buigen.
De huidige inrichting van de rechterlijke macht leidt volgens Brenninkmeijer en Grootelaar soms tot besluiteloosheid als gevolg van onverenigbare belangen. Ze verwijzen daarbij naar de recente poging van het kabinet om de bestuursrechtspraak in hoogste instantie te reorganiseren. Het kabinet trok onlangs een wetsvoorstel hiertoe in, wegens 'onvoldoende draagvlak'. Volgens dit voorstel zou het College van Beroep voor het bedrijfsleven opgaan in de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en de zaken van de Centrale Raad van Beroep zouden worden verdeeld over de gerechtshoven. Het betreft m.i. ook een voorbeeld van hoe activistische rechters hun zin krijgen.
In een artikel van hoogleraar staatsrecht Paul Bovend’Eert wordt betoogd, dat de wetgever in 2002 ‘een ernstige constructiefout heeft gemaakt’, waarbij ‘onvoldoende rekening is gehouden met de in een democratische rechtsstaat vereiste onafhankelijke positie van de rechterlijke macht en de rechter’. Ik voeg daar voor de lezer aan toe dat die onafhankelijke positie van de rechter o.a. wordt gewaarborgd door een benoeming voor het leven, een werkgelegenheidsgarantie waar je 'U' tegen kunt zeggen.
Volgens Bovend’Eert is het ‘nodig dat de wetgever een aantal noodzakelijke wijzigingen in de structuur doorvoert’. Zo is het wat hem betreft niet goed dat de minister (van V en J) ruime bevoegdheden heeft op het terrein van de bedrijfsvoering van gerechten en is het financieringssysteem onvoldoende doordacht. Ook vindt hij het niet kloppen dat de minister een beslissende zeggenschap heeft over de samenstelling van de Raad voor de rechtspraak en de gerechtsbesturen. In de huidige bestuurlijke verhoudingen is de institutionele onafhankelijkheid van de rechterlijke macht onvoldoende gewaarborgd, aldus Bovend’Eert.
Ook kritisch zijn Job Cohen, voorzitter van de commissie die de Rechtspraak in 2014 doorlichtte, en emeritus hoogleraar Nick Huls die in hun bijdragen hun licht laten schijnen op de manier waarop de rechterlijke macht is georganiseerd. Zij concluderen eveneens, vanuit verschillend perspectief, dat er werk aan de winkel is. Nick Huls: ‘Intussen vragen buitenstaanders zich af waarom sommige van deze hoogste rechters wel en andere niet tot de rechterlijke macht behoren, waarom het ene type rechtspraak wordt gefinancierd door het ministerie van Binnenlandse Zaken en het ander door V en J, waarom de Hoge Raad wel tot de rechterlijke macht behoort, maar niet onder de Raad voor de rechtspraak valt en een eigen budget heeft, etc, etc.’ Ook vindt hij het tijd na te denken over een vakbond voor alle werknemers van de Rechtspraak en 'dus niet alleen van de togadragers'.
Op 28 juni 2016 is door een groep verontruste rechters een petitie aangeboden aan de Tweede Kamer waarin zij hun grote zorgen hebben geuit over de rechtspraak en het daarvoor beschikbare budget. Zij geven aan dat goede rechtspraak geld en tijd kost.
'Zoals een timmerman een waterpas nodig heeft, zo heeft de rechter tijd nodig. Tijd om aan professionele standaarden, minimumnormen, te voldoen. Goed oordelen en maatschappelijke effectiviteit kosten tijd: zittingstijd, tijd voor reflectie, voor collegiale afstemming, voor conflictoplossing. En tijd om tijdig te beslissen en mensen daarop niet te laten wachten. Die tijd is er niet. De Commissie Cohen heeft dat duidelijk en hard geconstateerd. Gebrek aan tijd maakt ook het risico op fouten groter. Als voor goede rechtspraak niet voldoende tijd en geld beschikbaar zijn, dan tast dat de sokkel van Vrouwe Justitia nog verder aan en dreigt zij vaste grond te verliezen,' aldus de petitie. De prijs daarvan zal naar overtuiging van de verontruste rechters veel hoger zijn dan het huidige tekort op de begroting van de Rechtspraak.
In het bestuursrecht is in 2010 de nieuwe zaaksbehandeling ingevoerd, zij het met een geleidelijke uitrol over het land. De nieuwe zaaksbehandeling is er o.a. op gericht om – zoals ook in het civiele recht al veel langer het geval is – te kijken of partijen op een zitting alsnog een schikking kunnen bereiken.
De Rechtspraak meldt dat de kern van de nieuwe zaaksbehandeling is: oplossingsgerichtheid, zaken sneller op zitting brengen en rechtspraak op maat. Uitgangspunt is dat zaken 13 weken na binnenkomst van het beroepschrift op zitting komen. In de praktijk heb ik dat nog nooit meegemaakt. 13 weken is een mooi streven, maar het komt er niet van. Doel van de zitting is om in één keer tot een definitieve oplossing van het juridische geschil te komen. Dat kan ook doordat de rechter samen met partijen onderzoekt of het conflict niet op een andere (effectievere) manier kan worden opgelost dan alleen met een uitspraak van de rechter.
Dit vergt, aldus de Rechtspraak, naast de inspanning van de rechter ook een bepaalde houding van procespartijen. Daar hoort bij dat procespartijen zich flexibel opstellen en dat gemachtigden en/of procesvertegenwoordigers over voldoende mandaat beschikken om mee te bewegen met de ontwikkelingen die zich tijdens de zitting kunnen voordoen. Dat laatste werkt in de praktijk in het geheel niet. Bestuursorganen waartegen ik namens leden procedures start, delen op de zitting – soms op het arrogante af – stelselmatig mee dat zij zich aan de wet moeten houden en dat zij geen uitzondering kunnen maken. Zij weigeren dus categorisch om een flexibele opstelling te tonen. Deze praktijk duurt nu al een tijdje zodanig dat bestuursrechters niet meer opkijken van die onwrikbare houding van bestuursorganen, dat tolereren en zo de nieuwe zaaksbehandeling feitelijk hebben verlaten.
In de petitie van verontruste rechters wordt gezegd dat de mondelinge behandeling, het hart van de civiele procedure, door gebrek aan zittingstijd niet altijd kan plaatsvinden. Partijen zien dan geen rechter, ze krijgen een uitspraak per post. 'Wordt een zitting bepaald, dan kan het lang duren voor het zo ver is. De beschikbare zittingstijd is krap. Voor een complexe ontslagzaak vijf kwartier, dat is weinig voor een zitting van zo’n zaak, zeker als we de mogelijkheden van bemiddeling en schikking willen benutten', aldus de petitie. In zaken, die door procesjuristen van FNV Zelfstandigen worden behandeld, geldt over het algemeen dat vijf kwartier, als we dat al krijgen, ook te krap is om ook nog te kijken of een zaak alsnog geschikt kan worden.
Het begint er helaas op te lijken dat kantonrechters zich in civiele zaken minder inspannen om met het geven van een voorlopig oordeel partijen te helpen om te kijken of een schikking op de zitting mogelijk is. Dit terwijl het simpelweg hun wettelijke taak is. Of dat alleen aan het genoemde gebrek aan tijd ligt, of dat er sprake is van een 'besmetting' van de kant van hun collega-bestuursrechters is niet duidelijk, maar de ontwikkeling baart mij zorgen.
In de petitie van verontruste rechters wordt ook aandacht besteed aan hoe snel de rechter uitspraak doet. 'Verder geldt ook hier dat partijen nog te vaak te lang op de uitspraak moeten wachten. Dit ondanks grote inspanningen om de vonnistermijn te verkorten', aldus de petitie. Ik ervaar ook dat uitspraken lang op zich laten wachten. Het is helaas geen uitzondering dat het na de zitting een paar maanden duurt tot de uitspraak er is. En dat terwijl het griffierecht al lang betaald was.
De rechtsstaat vergt dagelijks onderhoud door alle partijen die hem vormgeven, financieren en er hun professie in hebben. Het is goed te zien dat binnen en buiten de Rechtspraak kritisch gekeken wordt naar weeffouten en naar de werkdruk van de rechterlijke macht en van het ondersteunend personeel. Uiteindelijk zal het zo moeten zijn dat de rechtszoekende burger en zijn/haar rechtshulpverlener – zoals de procesjuristen van FNV Zelfstandigen - op hun wenken worden bediend.
Ewald van Sark
Procesjurist FNV Zelfstandigen