De Wet DBA heeft de 'rechtsfiguur' van de VAR (Verklaring ArbeidsRelatie) geschrapt. Daarnaast is de handhaving van de Wet DBA vooralsnog geschrapt tot in ieder geval 1 juli 2018 (behalve bij de ietwat in nevelen gehulde groep van kwaadwillenden).
3 juli 2017
Dat neemt niet weg dat de VAR nog weleens voorbij komt in uitspraken van de Belastingrechter en een (bij)rol vervult bij de vraag of iemand ondernemer is c.q. voldoende zelfstandig is voor de Wet op de Inkomstenbelasting.
De zorgverlener Degelonk kreeg een discussie met de Belastingdienst over haar aanslagen Inkomstenbelasting over 2009 en 2010. Zij is in die jaren werkzaam als verpleegkundige en als zorgverlener geregistreerd in het BIG-register. Ook is zij in het handelsregister ingeschreven met de activiteit “het verlenen van verpleegkundige zorg”. Zowel voor het jaar 2009 als voor het jaar 2010 heeft Degelonk een VAR-WUO (winst uit onderneming) gekregen.
In de betreffende jaren 2009 en 2010 is ze werkzaam geweest via bemiddeling door Stichting Middelga. In deze jaren verleende ze zorg aan mevrouw Jansen. In 2009 was ze daarnaast 10 maanden werkzaam voor de heer Peterson. Zij verrichtte 24-uurswerkzaamheden met een aantal collegae in teamverband. Het ging doorgaans om 2 hele etmalen achtereen per week (48 uur), beginnend rond het middaguur of iets eerder op de dag. Er waren geen schriftelijke overeenkomsten tussen Degelonk en Middelga. Ook met zorgvragers Jansen en Peterson was geen schriftelijke overeenkomst opgesteld. De werkzaamheden betreffen nadrukkelijk geen AWBZ thuiszorg in natura, maar (thuis)zorg buiten het wettelijk kader van de AWBZ en de Wet toelating zorginstellingen.
Middelga hanteerde algemene voorwaarden en een informatiefolder. In de algemene voorwaarden sloot Middelga richting de zorgvragers alle aansprakelijkheid uit in geval de zorgverlener niet zou voldoen. Voor Degelonk was dat geen issue aangezien ze zelf een beroepsaansprakelijkheidsverzekering had afgesloten.
Bij de aangifte Inkomstenbelasting merkt Degelonk haar inkomsten aan als winst uit onderneming en heeft zij de zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling geclaimd. De Belastingdienst vond dat de inkomsten geen winst uit onderneming opleverden maar resultaat uit overige werkzaamheden en wees de door Degelonk geclaimde zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling af.
Het geschil waar het Hof Arnhem-Leeuwarden zich over moest buigen, was of de voordelen die Degelonk geniet uit de werkzaamheden als zorgverlener zijn aan te merken als winst uit onderneming (ter zake van de zelfstandige uitoefening van een beroep). Degelonk zei 'ja', de Belastingdienst zei 'nee'.
Hoofdregel is dat ingevolge artikel 3.2 van de Wet IB 2001 belastbare winst uit onderneming het gezamenlijke bedrag is van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen verminderd met de ondernemersaftrek en MKB-winstvrijstelling. Onder onderneming wordt ingevolge artikel 3.5 van de Wet IB 2001 mede verstaan het zelfstandig uitgeoefende beroep en onder ondernemer de beoefenaar van een zelfstandig beroep.
Volgens de Belastingdienst wordt het beroep niet voor eigen rekening van Degelonk uitgeoefend, maar voor rekening van bemiddelaar Middelga. Daarbij heeft de inspecteur ter zitting gezegd dat het feit dat Middelga van Degelonk een vergoeding ontvangt van 4% van haar bruto inkomsten die zij via Middelga geniet, maakt dat zij haar beroep niet voor eigen rekening uitoefent.
Degelonk zegt in reactie daarop dat:
Het Hof oordeelt dat de kerntaken van Middelga zijn het bemiddelen bij het tot stand komen van een overeenkomst tussen een zorgvrager en een zorgverlener en – na totstandkoming van deze overeenkomst – het verzorgen van de facturering en andere faciliterende werkzaamheden.
Het Hof vindt aannemelijk dat Middelga geen rol speelt bij de zaken die de concrete uitvoering en organisatie van de zorg betreffen en zelf ook niet beschikt over (personeel met) de daarvoor vereiste vakinhoudelijke kennis en ervaring.
In het onderhavige geval, geen thuiszorg in natura in het kader van de AWBZ, blijkt niet van een (al dan niet wettelijk) kader op grond waarvan Middelga op vakinhoudelijk of organisatorisch gebied een instructiebevoegdheid heeft of op deze gebieden invloed heeft uitgeoefend. Ook blijkt geen kader op grond waarvan Middelga eindverantwoordelijk is voor het door de zorgverlener geleverde zorg.
Het Hof komt tot de afweging dat Degelonk aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten opzichte van Middelga, anders dan de belastingdienst stelt, over voldoende zelfstandigheid beschikt en dat zij het beroep voor eigen rekening en risico uitoefent.
Daarbij neemt het Hof verder in aanmerking dat Degelonk in 2009 en 2010 geen zogenaamde AWBZ-zorg in natura heeft verricht, maar zorg heeft verricht aan zorgvragers met een persoonsgebonden budget, met wie Degelonk, een (niet schriftelijke) overeenkomst heeft gesloten.
Dat Middelga, zoals de Belastingdienst heeft aangevoerd, het intakegesprek voert, een zorgplan aanmaakt, de facturen verstuurt, reclame maakt, een klachtenregeling heeft over de dienstverlening of behandeling door de zorgverlener, eventuele incassomaatregelen treft, bepaalde kwaliteitseisen stelt en bijscholingscursussen organiseert, maakt dit oordeel voor het Hof niet anders. Dat Middelga voor die taken een fee ontvangt van ‘slechts’ 4%, en iedere aansprakelijkheid voor de werkzaamheden van Degelonk ten opzichte van de zorgvrager uitsluit in de algemene voorwaarden, is het voor het Hof aannemelijk dat Middelga met deze werkzaamheden slechts een faciliterende rol vervult.
Dat sprake is van vaste uurtarieven die door Middelga zijn bepaald, leidt voor het Hof evenmin tot een andere conclusie. Degelonk heeft onweersproken verklaard dat deze tarieven in feite door de markt worden bepaald. Dat Degelonk in de onderhavige jaren voor slechts één of twee zorgvragers heeft gewerkt, na bemiddeling door Middelga, doet gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de door Degelonk geleverde zorg, voor het Hof evenmin af aan haar zelfstandigheid.
Degelonk had eerder bij de rechtbank aangevoerd dat zij ondernemersrisico liep en dat werd door de rechtbank aannemelijk geacht. Degelonk liep het risico geen of lagere omzet te realiseren, aangezien (a) de mogelijkheid bestond dat Middelga geen opdrachten voor haar had, (b) opdrachten konden ‘wegvallen’ door het overlijden van de zorgvrager, door opname van de zorgvrager in een ziekenhuis/verpleeghuis of als er geen ‘klik’ is tussen Degelonk en de zorgvrager, en (c) zij bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en/of vakantie geen inkomsten genoot. Dat Degelonk een (zeer) beperkt debiteurenrisico liep omdat de door Degelonk verleende zorg zal zijn afgestemd op basis van het beschikbare PGB-budget, deed niet af aan de conclusie dat zij wel degelijk ondernemersrisico liep. Bovendien was het debiteurenrisico volgens de rechtbank niet slechts denkbeeldig, omdat Degelonk afhankelijk was van periodieke betalingen die door de zorgvrager zelf moeten worden verricht, terwijl niet op voorhand (vooraf) vaststaat dat het PGB-budget daadwerkelijk wordt aangewend voor het doel waarvoor dat is verleend. Het Hof onderschrijft dit oordeel van de rechtbank.
Aan dit oordeel voegt het Hof toe dat eveneens aannemelijk is dat Degelonk het risico liep aansprakelijk te worden gesteld in verband met de door haar verleende zorg mede gelet op de daarvoor afgesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
Het Hof vindt dan ook dat de werkzaamheden van Degelonk moeten worden aangemerkt als de zelfstandige uitoefening van een beroep als bedoeld in artikel 3.5 van de Wet IB 2001. Degelonk had recht op de zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling.
Of de Wet DBA nu wel of niet wordt gehandhaafd en of de VAR nu wel of (de facto) niet is afgeschaft, feit is dat de wijze waarop wordt getoetst of iemand ondernemer is in de zin van de Inkomstenbelasting onveranderd is gebleven. Een nieuw kabinet verandert dat niet, zij het dat ik daar tijdens de lopende formatieperiode geen garantie over kan geven.
mr Ewald van Sark
Jurist FNV Zelfstandigen